woensdag 15 november 2017

don vitalski's

DE SPROOKJESKONING









hier gratis op deze blog, het tamelijk lange gedicht van don vitalski betreffende ludwig van beieren, bijgeheten "de sprookjeskoning"; om zeer dramatisch voor te worden voorgedragen...

------------------------------------------------------------------








mijn neef tsaar alexander
schreef in zijn sepiakleurige dagboek
ten tijde van het congres van wenen,
1815:

een schitterende dag,
erin geslaagd
al mijn vijanden lief te hebben!

net als van mij,
werd ook van alexander gezegd
dat hij, genetisch gedetermineerd,
een psychopaat was.

volkeren
genadeloos afslachten, boerderijen
platbranden,

staat veel minder laag aangeschreven
dan met de gordijnen dicht
wagner dirigeren.

- - - -

en behalve tsaar nikolaas zijn daar ook
mijn vriend keizer nero
en diens vurige gezangen...

toen er eens een germaans leger voor hem opdoemde,
tweehonderdduizend militairen,
wandelden-‘ie die monsters tegemoet...

zijn eigen leger
waren zieners, landlopers, harpspelers en dichters
en prostituees die hij liet coifferen...

maar de senaat hield keizer nero tegen.
en ook seneca!

het ergst vonden ze
dat ‘ie gezongen zou hebben,
en niet gevochten...

door mijn liederen zullen zij echter in tweeën splijten,
begrijpen jullie dat dan niet?
is er dan niemand die het begrijpt?

- - - -

ieder die voor mijn deur staat,
zal een andere keer moeten terugkomen.

om in gondels te worden weggeroeid,
valse maneschijn tegemoet,
zwanen van zilver,
voor die twintig dagen nog in het verschiet.

geen rode kamers meer!
vrienden en familie, kennissen, diplomaten,
kwamen en gingen,
zonder achter zich de voorpoort dicht te doen.

mijn identificatie met die vreemde vogels,
vissen jagend op het koude watervlak,
is uiterst geforceerd en onoprecht;

zo is echter ook de smaak van december,
het diepe kruis in de witte sneeuw,
de germaanse bergen

waar ik middels een klaroenstoet
het jachtseizoen voor geopend verklaarde.

- - - -

altijd die waarschuwingen
voor altijd die reputatie!

de houdbaarheidsdatum van genegenheid
is erger dan de sterfdatum van een mens.

mijn adviseurs
zijn mij aan het uitleggen geweest
waarom ik
de laatste tijd
té zelfkritisch ben.

maar
in hun opvattingen over mij
reflecteren zich
hun eigen morele bekentenissen.

zich reflecterend aan mijzelf
spreken zij, zonder het terdege te beseffen,
over zichzelf.

toch duidelijk?
het gaat
over hun eigen verlangens,

zelfs in die oneindige scheldpartijen van ze,
in het voorbijgaan.

- - - -

het spijt mij anders oprecht.
hoe treurig dat ik
toch niet dat grote, witte, neutrale doek voor ze ben.

waarop zij, naar hartelust, hun gevoelens
van meerderwaardigheid zouden kunnen botvieren.

veeleer ben ik, zonder het te willen, die spiegel.
die spiegel in dat valse kaarslicht van ze.
in het kaarslicht zelf weerkaatst, onafgebroken.

hun eigen
spookachtige gezicht weerkaatsend.
in die spiegel.

hun vingers
branden zich permanent aan zichzelf.

- - - -

begin deze mistige week
heeft er zich in uitgerekend de sint-augustinusgrot
in bazel
een archeologische vondst voorgedaan;

van mijn eigen, felomstreden kabinet
wist niemand er iéts van,
er was niemand die er iéts van wist.

enkel mijn persoonlijke begeleider,
met wie ik daags tevoren
tezamen was in het koffiehuis,
in het jachtdorp,

sprak mij er op goed geluk over aan,
die morgen -

en wel degelijk werd ik toen onverhoeds
een sensatie gewaar,
die mij beving;

er 
“stond iets op til…”

zelfs wist ik mij ertoe gedreven
om voor mijzelf
desnoods in een schouwburg

het juiste deel van het applaus
te zullen gaan opeisen.

meteen die volgende dag, een zondag, in de morgen,
werd mij valium
onder de neus gewreven,

als op een authentieke crucifix,
een schamele boerenkar,
in naargeestige sneeuwklonters,
in donkere rijlaarzen.

ze beloofden elkaar om,
dansend bij kampvuur,
levend gevogelte te zullen verorberen.

om geen aandacht te trekken,
knikte ik wie mij passeerde glimlachend toe.

en ik sprak:
ik wou

dat iemand ànders keizer was,
en niet ik.

dat ik iemand anders
om amnestie kon bedelen,
en niet andersom.

als in een kinderboek
viel ik dieper en dieper,
draaiend als op een spit.

- - - -

een schedel in mijn tien dunne vingers
-heer en meester…

de getrouwde zoon
van die generaal die werd gecastreerd
in de naam van de neogotiek.

voor een deel is deze grot,
waar wij ons nu bevinden,
tweeduizend jaar geleden
een crematorium geweest;

dit hier de pruiken van de vele minnaressen
van de legendarische clovis,
die werden hier gecremeerd;

en de sprakeloze torso’s
en de grijnslachende doodshoofden,

van de versteende bloesems
de ijsbloemen,

de pluimen van de rook
in elke smalle gang -

en toch doorstond ik
die rondleiding
zonder kleerscheuren.

- - - -

maar, zeggen nu mijn adviseurs:
er had zoveel méér ingezeten!!,-

terwijl
juist
zijzelf van
niks wisten!!

dat
was het keerpunt.

- - - -

in de meest verticale diepten
ben ik, zonder mijn delegatie,

wezens mogen tegenkomen
waar niemand verder enig benul van zal kunnen hebben…

van sommige dingen
heb ik wel moéten wegkijken

in het donker
onderweg…

de meerderheid van mijn ministers veroorlooft zich intussen,
zie ik erg duidelijk, een soort klassiek ballet.
waarbij zijzelf, als dansers, elkaar vermijden.

en zelf durf ik amper nog buiten te komen.
diep in- en weer uitademend, wandel ik
langs oude schilderijen,

en druk ieder halfuur
de dolk een beetje dieper in mij.

het wanbeheer van de schatkist decennia lang,
de verwachtingen waaraan ik
onmogelijk tegemoetkomen kon.

door dit plafond zal er een licht vallen
langs groene, stoffige meubels…

- - - -

en dan uiteindelijk toch
wagner over de vloer.

die verklaarde zich
opgelucht; een heldere middag,
frisse buitenlucht

door
alle hoogste vensterramen.

sommige van die gemaskerde vergaderingen vond ‘ie,
sprak ‘ie, claustrofobisch;
hierbinnen daarentegen wist ‘ie zich gewaardeerd
om de juiste redenen;

in dit
onderdanige vossengezicht,
om in uit te rusten.

doordat ik
bezig was
alle z'n papieren op orde te brengen
toen ‘ie binnenkwam,

heeft ‘ie mij
alles in één keer opgebiecht.

al leek het spoedig
alsof ikzelf de bedrieger werd...

- neen, riep hij met geheven handschoen,
ik niét!
ik zeker nooit!

ik niét zal je vrijgeven, kunstbroeder!
niet, sprak hij nog,
aan die nep-excentriekelingen!
die vrijbuiters!

verdorie, waarom ik hem ooit
mijn woord gaf -

in donkergroen wankelend kaarslicht
snauwden-ik
als eindelijk

luidruchtig
naar hem uit: lafaard!

wat?
wat zeg jij?

en ik hernam:
lafaard!!

hij
greep naar een van die kandelabers
maar schudde dan zijn hoofd
en vertrok...

- - - -

dat klopt, sprak ‘ie nog,
in de deuropening.
da's allemaal waar...

ik loop ondertussen door mijn kindertehuizen
alsof ik die zelf
in het leven riep.

ik laat er de windhonden dansen,
dat alles, dat klopt.

letterlijk was z'n eigen formulering geweest,
"vervangen" te zullen worden.

maar nu had die reusachtige, valse tijger het dus
doen uitschijnen
alsof zijn verraad zelfs een compliment voor mij betekende.

de man verdrukte mijn ambities, dat gaf ‘ie wel toe;
maar ik, sprak ‘ie voort, verdrukte de zijne.

wij verdrukten elkaar.
enkel en alleen
om dichter bij het skelet te kunnen geraken.

een kruis in verticale sneeuw
met kerst en nieuwjaar in het vooruitzicht.

- - - -

en al die composities
waar die laffe ploert nu opeens van uitroept:
waardeloze troep…

waar heb ik mij dan mee beziggehouden?
mijn vriendelijkste adviseurs zelfs,
hebben inmiddels hun jassen uitgebreid weer aangetrokken;

om zich op die manier,
met een wuivende sjaal, een schuinse pots,
weggevoerd te laten worden -

hun droeve, nutteloze nalatenschap
zijn dingen die van geen tel meer zijn.

geen marmeren tabernakels zal het slagregenen,
geen engelen van arduin,
dat zie ik in.

ik loop vaak zonder kleren aan
te brandenburg
voor een sandwhich

langs tafels van crêpepapier
het afgezaagde, brandende kruis tegemoet.

door de lange tunnels van mijn kindertijd,
gebeurt het;
daar pas, daar ga ik aan het zingen, smerige liedjes,

en spuug op alle vensters - een sprinkhaan,
zo zit ik hier;

om in de richting van alle monarchen
die mij voorafgingen

een zure wind te laten
van schandalige drek - met opzet.

ik doe zo met opzet, ik wist dat ik het
op geen enkele manier zou kunnen winnen.

- - - -

en nu ben ik klaar voor die vijver.
de oneindige regenval
en de snerpende koude tocht

en de meest zinledige takkenbossen
plezieren mij zelfs
in de buurt van die vijver.

tot voor kort wist ik geen blijf meer met mijn eigen.
ik temde wilde dieren,
ik joeg ieder tegen mij in het harnas.

nu wil ik graag doodvriezen.
zonder dat iemand er weet van hoeft te hebben.

nu wil ik graag
de kruisen zien omkantelen.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten